Het aanvullend pensioen kan gefinancierd worden door:
- Werkgeversbijdragen (of patronale bijdragen): dit zijn bijdragen die de werkgever stort aan de pensioeninstelling voor de opbouw van het aanvullend pensioen van zijn werknemers.
- Werknemersbijdragen (of persoonlijke bijdragen): dit zijn bijdragen die de werkgever van het loon van de werknemer afhoudt en doorstort aan de pensioeninstelling. De werknemer spaart dan zelf ook voor zijn aanvullend pensioen. De ingehouden persoonlijke bijdragen worden vermeld op de loonfiche.
De manier waarop het aanvullend pensioen wordt gefinancierd – via werkgeversbijdragen, persoonlijke bijdragen of beide – moet worden vermeld in het pensioenreglement.
Indien ook werknemersbijdragen worden voorzien, dan hebben de werknemers meer inspraak in de totstandkoming en een eventuele wijziging van het pensioenplan:
- Als het pensioenplan voorziet in werknemersbijdragen en dit plan bovendien voor alle werknemers in de onderneming geldt, dan kan het pensioenplan enkel worden ingevoerd, gewijzigd of stopgezet:
- Ofwel bij CAO in de bedrijven met een ondernemingsraad, een comité voor bescherming en preventie op het werk of een vakbondsdelegatie.
- Ofwel door middel van een wijziging van het arbeidsreglement in de andere gevallen.
- Als het pensioenplan voorziet in persoonlijke bijdragen van de werknemers en wordt beheerd door een pensioenfonds, dan moet de raad van bestuur van het pensioenfonds paritair worden samengesteld als er in de onderneming een ondernemingsraad of een comité voor preventie en bescherming op het werk of een vakbondsafvaardiging aanwezig is.
In dat geval moet de raad van bestuur evenveel vertegenwoordigers van de werknemers als van de werkgever tellen. De werknemers maken dan rechtstreeks deel uit van het bestuur van het pensioenfonds.