Artikel 12, § 1 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen (hierna de Genderwet), stelt als beginsel dat inzake aanvullende regelingen voor sociale zekerheid een direct onderscheid op grond van geslacht een directe en dus verboden discriminatie uitmaakt.
Op dit beginsel worden verschillende uitzonderingen gemaakt.
In de eerste plaats zijn op grond van artikel 12, § 2 van de Genderwet verschillen op grond van de respectieve levensverwachtingen van mannen en vrouwen nog steeds toegelaten voor een aantal aanvullende regelingen voor sociale zekerheid. Het betreft de contracten die onder de Richtlijn 2006/54/EG (richtlijn Arbeid en Beroep) vallen en uitgesloten zijn van de Richtlijn 2004/113/EG (Dienstenrichtlijn):
- collectieve pensioenregelingen en solidariteitsregelingen voor werknemers ;
- individuele pensioentoezeggingen voor werknemers;
- collectieve pensioenregelingen voor zelfstandige bedrijfsleiders.
Verder wordt een uitzondering gemaakt voor een aantal overeenkomsten of regelingen die uitgesloten zijn van de toepassing van de richtlijn 2006/54/EG (richtlijn Arbeid en Beroep) en onder de richtlijn 2004/113/EG (Dienstenrichtlijn) vallen, op voorwaarde evenwel dat het gaat om overeenkomsten of regelingen die uiterlijk op 20 december 2012 werden gesloten. Het betreft meer bepaald:
- de pensioeneis (art. 33 WAP[1]);
- overeenkomsten met een pensioeninstelling die de totale winst onder de aangeslotenen in verhouding tot hun reserves verdeelt en de kosten beperkt (art. 32, § 1, eerste lid, 2° WAP);
- de onthaalstructuur (art. 32, § 2, tweede lid WAP);
- pensioenovereenkomsten en solidariteitsstelsels WAPZ[2];
- RIZIV- pensioenovereenkomsten (art. 54, § 1 Ziektewet[3]);
- individuele pensioentoezeggingen aan zelfstandige bedrijfsleiders;
- facultatieve persoonlijke overeenkomsten die aan een groepsverzekering verbonden zijn.
In deze gevallen kan, op grond van artikel 12, § 3 van de Genderwet, zoals gewijzigd door de wet van 19 december 2012, een proportioneel direct onderscheid gemaakt worden op grond van het geslacht voor de bepaling van premies en prestaties, als het geslacht een bepalende factor is bij de beoordeling van de risico's. Dit onderscheid moet bovendien steunen op relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens.
Artikel 12, § 3 schrijft voor dat de NBB en de FSMA deze relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens verzamelen, tegen uiterlijk 31 december 2013 bekendmaken op hun website en om de twee jaar actualiseren. De FSMA moet dit doen voor wat betreft de sector van de IBP's.
De verhouding in sterftekans man/vrouw bij aangeslotenen waarvan het aanvullend pensioenstelsel of de pensioenovereenkomst door een IBP wordt beheerd, verschilt allicht niet fundamenteel van die bij verzekerden. Daarom verwijst de FSMA naar de statistieken voor de verzekeringssector die de NBB heeft gepubliceerd.
De aandacht wordt erop gevestigd dat een onderscheid op grond van het geslacht in de voormelde gevallen niet meer toegelaten is voor overeenkomsten of regelingen die vanaf 21 december 2012 werden gesloten.
[1] Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid.
[2] Programmawet (I) van 24 december 2002.
[3] De gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.