Hiervoor is een redenering in drie stappen vereist:
a) Allereerst moet het geldende wettelijke kader in kaart worden gebracht. Dat kader wordt mee bepaald door het betrokken financieel product. Aan de hand hiervan kan vervolgens worden uitgemaakt of de (eventuele) controle van de reclame door de FSMA a priori of a posteriori wordt verricht.
In de huidige stand van de reglementering (gezien de uitgestelde inwerkingtreding van titel 2 van het koninklijk besluit van 25 april 2014 betreffende bepaalde informatieverplichtingen bij de commercialisering van financiële producten bij niet-professionele cliënten) wordt een a priori controle van de reclame verricht voor:
- beleggingsinstrumenten en rechten van deelneming in ICB’s die worden aangeboden in het kader van een openbare aanbieding waarvoor een prospectus moet worden opgesteld1 ,
- gereglementeerde spaarrekeningen waarvoor de FSMA een document met essentiële spaardersinformatie moet goedkeuren2.
b) Vervolgens moet worden uitgemaakt of het betrokken document ‘reclame/promotiemateriaal’ is of een ‘ander document of bericht’ waarop de in punt a) bedoelde wetgeving van toepassing is. Zo ja, moet worden voldaan aan de vereisten van deze wetgeving. Zo neen, is de vraag in punt c) hieronder niet aan de orde.
c) Tot slot dient te worden nagegaan of dit document al dan niet wordt verspreid bij niet-professionele cliënten bij de beroepsmatige commercialisering van financiële producten op Belgisch grondgebied door de fabrikant, de gereglementeerde distributeur of de gereglementeerde tussenpersoon (die in staat is het product uit te geven, over te dragen of te openen), of door een persoon die voor zijn rekening handelt. Zo ja, moeten de vereisten van het voormelde koninklijk besluit van 25 april 2014 worden nageleefd, tenzij een uitzondering waarin dit besluit voorziet van toepassing is.
Het is dus mogelijk dat hoewel het antwoord op de tweede vraag (punt b) hierboven) positief is (en een document dus vooraf moet worden goedgekeurd door de FSMA), titel 3 van het voormelde koninklijk besluit van 25 april 2014 niet van toepassing is, bijvoorbeeld omdat het betrokken document wordt verspreid nà de eigenlijke commercialisering en niet ‘bij’ de commercialisering.