De Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) ontving drie verzoeken om een advies over de getrouwheidspremie op gereglementeerde spaarrekeningen. Die verzoeken kwamen respectievelijk van de staatssecretaris voor Begroting en Consumentenbescherming, van de vice-eersteminister en minister van Economie, en van de voorzitster van de Commissie voor Financiën en Begroting van de Kamer. Voor het eerst sinds haar oprichting in 2011 werd de FSMA verzocht om zich uit te spreken over het beginsel zelf van de getrouwheidspremie. Naar aanleiding daarvan heeft ze een advies opgesteld en gepubliceerd. Daarin schetst ze de geschiedenis van de opeenvolgende ontwikkelingen rond de gereglementeerde spaarrekeningen, en neemt ze de herkomst van de begrippen ‘basisrente’ en ‘getrouwheidspremie’ onder de loep.
Terwijl Europa de voorbije twee jaar een sterke inflatie kende, en de Europese Centrale Bank (ECB) als reactie daarop haar basisrentevoeten fors optrok, weerklonken in België recent kritische geluiden over het bankbeleid dat de impact van die stijging op de vergoeding van gereglementeerde spaarrekeningen onvoldoende zou weerspiegelen, en over de te weinig concurrentiële markt. Centraal in die discussie stond de structuur zelf van de vergoeding van de gereglementeerde spaarrekening – met een basisrente, enerzijds, en een getrouwheidspremie, anderzijds – omdat die de consument zou kunnen misleiden over het totale vergoedingspercentage.
In haar advies gaat de FSMA uitgebreid in op de verschillende opeenvolgende hervormingen van de gereglementeerde spaarrekeningen en meer specifiek op de herkomst van het onderscheid tussen de basisrente en de getrouwheidspremie, alsook op de onderliggende politieke en economische logica.
Het reglementaire kader voor de fiscale vrijstelling van de eerste schijf van de spaarinkomsten evolueerde in functie van de economische toestand en de houding van de actoren van de financiële wereld ten opzichte van twee grote doelstellingen. De eerste hervormingen in de jaren 80 en 90 strekten ertoe de stabiliteit van de deposito’s te garanderen, terwijl bij de hervormingen sinds 2008 de geleidelijke verbetering van de leesbaarheid en vergelijkbaarheid van het aanbod voor de consumenten centraal stond.
Sinds de jaren 60 strekte de fiscale regeling van de inkomsten uit spaarrekeningen ertoe de stabiliteit van het spaarwezen aan te moedigen, om zo een stabiele financieringsbasis voor de banken te waarborgen. Op die manier konden de banken hun rol van kredietverlener aan de gezinnen vervullen. Sinds 2008 is het reglementaire toezichtskader inzake de preventie en het beheer van het risico inzake financiële stabiliteit, zowel nationaal als internationaal, sterk geëvolueerd. Daarnaast is de stabiliteit van de spaardeposito’s, hoewel ze een belangrijk element blijft, vandaag slechts een van de vele elementen van het arsenaal waarover de Europese en Belgische toezichthouders beschikken. De FSMA herhaalt ter zake dat de toezichtsinstrumenten met betrekking tot het behoud van de financiële stabiliteit, sinds de invoering van het “Twin Peaks”-model, tot de bevoegdheden van de ECB en de NBB behoren.
De FSMA stelt echter vast dat de bestaansreden en reglementaire omkadering van de getrouwheidspremie nauw en historisch gelinkt zijn aan marktvoorwaarden die vandaag niet meer bestaan. Daardoor blijkt het in se niet langer nodig om de huidige vergoedingsstructuur van de gereglementeerde spaarrekeningen te behouden.
Bovendien zijn de voorbije 15 jaar vele inspanningen geleverd om de leesbaarheid en vergelijkbaarheid van het aanbod van spaarrekeningen te verbeteren. In dat verband noteert de FSMA de positieve impact – voor de spaarders – van het akkoord dat de federale regering en Febelfin op 30 november 2023 sloten. Dat akkoord leidde tot een vereenvoudiging van het aanbod sinds 15 januari 2024 en een voortdurende verbetering van de vergoedingsvoorwaarden voor spaartegoeden. Die verbetering was enkele maanden eerder schuchter op gang gekomen.
Toch stelt de FSMA vast dat er bij de consument nog steeds een zeker onbegrip bestaat over de voorwaarden en modaliteiten voor de verwerving van de getrouwheidspremie. Daarom is ze van oordeel dat elke bijkomende inspanning op het vlak van de vergelijkbaarheid en leesbaarheid van het aanbod van spaarrekeningen voor de consument moet worden aangemoedigd. Het is ook om die reden dat de FSMA, in het kader van haar wettelijke opdracht tot bescherming van de financiële consumenten, geen bezwaar heeft tegen een eventueel regeringsinitiatief dat ertoe zou strekken één enkele rentevoet in te voeren.
De FSMA is van oordeel dat zo’n initiatief op termijn gepaard zou moeten gaan met een denkoefening ten gronde en dat het drie doelstellingen moet verwezenlijken.
Eerst en vooral komt het de politieke autoriteiten toe om zich uit te spreken over de opportuniteit van het behoud van het verplichte karakter van de getrouwheidspremie of de afschaffing ervan.
In de tweede plaats zouden passende maatregelen moeten worden genomen om erop toe te zien dat de verworvenheden van de vroegere hervormingen inzake de bescherming van de financiële consumenten behouden blijven en dat de invoering van één enkele rentevoet niet tot gevolg heeft dat ze effectief een lagere vergoeding ontvangen.
Ten derde moet er een passende overgangsperiode worden voorzien zodat spaarders aanspraak kunnen maken op getrouwheidspremies die ze hebben opgebouwd tot de invoering van één enkele rentevoet. De overgangsperiode moet kredietinstellingen ook in staat stellen het renterisico optimaal te beheren.